Vierambachtsmolen / Watermolen

Vier Polders Mole(n)

standplaatsWeihoek
plaatsSint-Maartensdijk
gemeenteTholen
provincieZeeland
locatieRD X 63910 Y 397383
N 51.558006 O 4.073634
   toon op kaart
streekTholen
kadaster 1811-1832Sint Maartensdijk E (1) 185
Polder Oudeland en mede-eigenaren in het gemeen
gebouwd1757
verdwenen1922 gesloopt
typegrondzeiler
aandrijvingwindmolen
functiePoldermolen
statusverdwenen
watermolen de vier mole(n)

Geschiedenis in het kort

De molen werd aanbesteed op 20 juni 1757 te Dordrecht. De aanneemsom bedroeg ƒ 10.300,- met een premie van ƒ 450,- wanneer de molen voor 1 oktober gereed zou zijn. Het werk werd aangenomen door Mattys en Jan van den Bosch uit Schipluiden.

In 1910 werd er een zuiggasmotor geplaatst van 45 pk.
In 1921/22 werd er een gemaal gebouwd waarna de molen in mei 1922 werd gesloopt.
Bij de sloop werden de voeghouten hergebruikt voor de molen te Haamstede.

Bron: Molens in Zeeland, Frans Weemaes, 2003 p. 91.

Constructie

Rompronde bovenkruier
KenmerkenStenen molen
Kruiwerkbuitenkruier
Vlucht/ rad26,04 m
InrichtingScheprad met 24 bladen
Deze gedenkplaatje geeft aan waar de molen stond.
De fundering in huidige staat.

Locatie

De watermolen is in 1922 gesloopt. Het huis en de schuur die er bij hoorde, staan er nog. Deze is in 1977-78 verbouwd door de huidige eigenaar.

De locatie is Stenepad nr. 1 te Sint-Maartensdijk.

De fundering van de watermolen is wel nog te zien en heeft onderhoud nodig.

Geschiedenis

In het Zeeuwse deltagebied lagen de polders in het algemeen ruim boven het laagwaterpeil, waardoor natuurlijke afwatering mogelijk was via spuisluizen. Toch stonden grote delen tot diep in het voorjaar onder water.
De bouw van stoomgemalen rond 1900 heeft hier een eind aan gemaakt.
Al eerder heeft men gepoogd het oppervlaktewater met behulp van door wind aangedreven watermolens te lozen. Zo stonden er in de eerste helft van de 18e eeuw een drietal poldermolens op Schouwen. Op het eiland Tholen werden in het midden van de 18e eeuw twee schepradmolens gebouwd in de waterschappen Poortvliet en Sint-Maartensdijk.

De vier polders mole in Sint-Maartensdijk

In de 18e eeuw was ook de uitwatering van de vier grote polders van Sint-Maartensdijk, Oudeland, Middelland, Noord en Uiterst Nieuwland slecht, door het hoger worden van de slikken bij de sluis in de zeedijk van de Noorpolder en de verlanding van de sluiskil. Dit ondanks de verbetering van de spuiwerken en de voortdurende zorg voor het op diepte houden van de kil. Het jaar 1755 was een buitengewoon nat jaar, waardoor de staande gewassen veel schade leden en de wegen niet waren te gebruiken. In verband met de wateroverlast moest het vee 5 weken eerder naar de stal dan anders. Ook het voorjaar van 1756 was nat en kon met 5 weken later dan anders het land bewerken. De hoofdingelanden van het waterschap Sint-Maartensdijk keken dan ook met bewondering naar het naburige Poortvliet waar een poldermolen ondanks de grootte van dit waterschap en de vele laag liggende percelen, al enige jaren in staat was de toestand normaal te houden.. Ook de wegen waren de hele winter te gebruiken.

Op deze kaart zijn de vier polders Oudeland, Middelland, Noord en Uiterst Nieuwland te zien.

Slechte wegen

Hoe slecht de landwegen buiten de smalstad waren, blijkt uit een post in de rekening van de Nassause Domeinraad van 1811 inzake transportkosten van een houten molenas naar de landmolen in winterse omstandigheden (Nu staat hier een boerderij Molenwerf aan de Provincialeweg). De diep wegzakkende wagen moest toen door tien span paarden worden getrokken terwijl tijdens het transport bijna alle gespen van de paardentuigen braken en de rentmeester op het kasteel extra touwen beschikbaar moest stellen.
In de 18e eeuw stond de helft van de polders in de winter vele maanden 50-60 cm onder water. In 1756 maakte landmeter Van Mourik te Zevenbergen, in opdracht van het waterschapsbestuur een plan voor de ontwatering van het ruim 1800 ha. grote waterschap. 
Zijn conclusies waren dat volstaan kon worden met de bouw van een stenen molen die het water vier voet boven het zomerpeil kon opmalen en dat de boezem minstens 16 gemet (16,4 ha) groot moest zijn.. In verband met de windbelemmering adviseerde hij de molen tussen de 100 en 150 meter van de dijk te bouwen. De Nassause Domeinraad keurde de plannen goed, aanvankelijk met de bepaling dat de rentmeester van de Oranjes de molenaar zouden aanstellen. Deze voorwaarde liet men echter op aandrang van de ingelanden vallen. Voor de aanleg van de boezem, boezemkaden en de verbreding van de watergang naar de uitwateringsluis aan de haven van Sint-Maartensdijk werd 24 gemet land onteigend. Hoe hoog de boezemkade van de watergang langs Onder de Linden werd opgezet, bleek bij de herbestrating in 1986 toen onder de huidige klinkerbestrating op ca 50 cm diepte een oude keibestrating werd gevonden van ledesteen, een witte kalkzandsteen uit het Belgische Scheldebekken, die ook gebruikt is voor de gevel van de 15e eeuwse stadhuis van Tholen (De stad Lede ligt nabij Aalst). Tussen beide bestratingen lag een laag zwarte grond die in 1757 op het ca 2,2 meter brede oude straatje met diep uitgesleten wielsporen zal zijn geworpen.

Oude bestrating onder het huidige plaveisel van Onder de Linden te Sint-Maartensdijk. © Foto GAT

De bouw van de molen

De bouw van de Vier Polder Mole werd op 20 juni 1757 te Dordrecht aanbesteed voor ƒ 10.300,- door de gebroeders Matthijs en Jan van den Bosch uit Schipluiden bij Delft, die respectievelijk timmerman en metselaar waren.
Uit het nog aanwezige bestek blijkt dat de stenen molenromp op 150 heipalen van bijna 6 meter werd gebouwd en dat de woning van de molenaar in de romp was opgenomen. Deze woning bestond uit een kelder, woonkeuken, bottelarij (bijkeuken) en bovenkamer. Op deze laatste kamer sliep het hele gezin. Verder is uit het bestek op te maken dat de diameter van de romp op maaiveldhoogte 30 voet (ruim 9 meter) was en dat de kap op 46 rollen draaide. Om de wieken tot stilstand te brengen werd er een Vlaamse- of blokvang in aangebracht van wilgenhout. Het scheprad kreeg een diameter van 5,70 meter. dit houten scheprad is vermoedelijk in 1866 vervangen door een metalen rad met een diameter van 4,50 meter. De vlucht van deze molen is uit het bestek niet op te maken. hoewel ‘Zeeland bij Gaslicht’ 93 en 92 voet als lengte van respectievelijk de binnen- en buitenroede aangeeft, was dit 26 meter dus ongeveer 10 voet minder. De bouw is zeer voorspoedig gegaan, want op 28 juli 1757 kon de gedenksteen door gezworene M. Menheere worden ingemetseld en in oktober zal de molen gereed zijn gekomen. 
Bij een oplevering voor 1 oktober zou ƒ 450,- premie worden betaald. Aan het eind van die maand werd molenaar Pieter van Blyncke benoemd die voor ƒ 150,- zowel overdag als ’s nachts zou moeten malen, wanneer dit nodig mocht blijken. Behalve een geldelijke beloning kreeg hij in natura: vrij wonen en gebruik van 60 roeden tuingrond alsmede visrecht. Van 1787 -1912 waren respectievelijk Cornelis, Marinus en Karel Joannes de Fouw watermolenaar. Van 1912 tot de sloop in 1922 was Philippus Potter molenaar.

Deze gedenksteen bevindt zich anno 2018 in het watergemaal De Noord in Sint-Maartensdijk
Tekening van de watermolen en het woonhuis van de molenaar

Verbetering van de uitwatering

Nadat de wind-watermolen ruim een eeuw aan de verwachtingen had voldaan, werd in 1869 door de ingelanden een commissie benoemd om te onderzoeken in hoeverre een stoomgemaal minder uitgaven zou eisen en doelmatiger zou zijn. Men liet het bij het oude. In 1881 kwam opnieuw de verbetering van de uitwatering ter sprake. Er zijn toen berekeningen gemaakt waaruit bleek dat de opvoercapaciteit van de molen, tussen de 60.000 en 73.000 m3 per etmaal voldoende was. De molen maalde toen tot -1.36 meter AP, terwijl de boezemkaden opmaling toelieten tot -0.23 meter, dat wil zeggen dat het water ruim een meter kon worden opgemalen (het maximum van een schepradwatermolen is 1.5 meter). Bij de laatst genoemde stand zal het water de huizen aan de Vijf Zinnen zijn ingelopen. Er bleek toen dat de uitwatering werd belemmerd door onder andere de zeesluis bij de haven. Deze is toen verbeterd. De landbouw stelde echter steeds hogere eisen en te hoge polderwaterstanden door zware regenval kwamen te vaak voor. De grote regenval in april 1903 was voor de ingelanden aanleiding om opnieuw plannen te laten maken voor verbetering van de bemaling. Men berekende  toen dat de poldermolen bij 16 omwentelingen van de bovenas (64 enden) en 7 omwentelingen van het scheprad met een diameter van 4.50 meter en een opvoerhoogte van 90 cm. 46 m3 water per minuut in de boezem bracht. Dit kwam overeen met een stoommachine van 16pk. 

v.l.n.r. Suzanna Potter-Geuze (1885), Johanna Potter (1912), Maria Potter, (1910) Pieter Potter (1908), Philippus Johannes Potter (1883) en de hond Nimrod.

Stoomgemaal

In 1909 was de wateroverlast zo erg dat er bij wijze van uitzondering op zondag moest worden gemalen. In 1910 is toen een guisgasmotorvan 43 pk in de molen geplaatst die het scheprad kon aandrijven. Het was het eerste motorgemaal op het eiland Tholen dat op uit steenkool bereid generatorgas draaide. Het jaar daarvoor waren ook in de beide windkorenmolens te Sint-Maartensdijk motoren geplaatst. Op 15 meter afstand van de molen werd het huis van de molenaar gebouwd (thans Stenepad 1) die zijn woning in de molen moest ontruimen. In 1916 is aan dit huis een schuur gebouwd voor het landbouwbedrijfje van de machinist-molenaar . Het plaatsen van de motor had voor de molenaar nog andere gevolgen. K.J. de Fouw, die bijna 60 jaar was, voelde zich te oud om zich te bekwamen als machinist. Later komt hij hierop terug en wil hij het gemaal met zijn zoon gaan bedienen, die daar vermoedelijk niet veel voor voelde. Na nogal wat moeilijkheden die voortvloeiden uit gederfde inkomsten uit de palingvangst, gaat hij in 1912 met pensioen. Ph. J. Potter uit Tholen volgt hem als machinist en molenaar op. Deze mag echter niet meer vissen in verband met de belemmering van waterafvoer door het vistuig. 
Bij zware regenval in 1919 bleek de capaciteit van de molen echter niet voldoende en hoewel het malen op zondag al eerder ter sprake was gebracht, voelde  een deel van de ingelanden hier niet voor. Dit is een van de redenen geweest om een gemaal bij de zeesluis aan het eind van de Oostvest te bouwen. Dit dieselgemaal met twee motoren van ieder 80 EPK die twee centrifugaalpompen aandreven, maakte de windmolen overbodig. Deze werd met de hierin geplaatste motor in 1921 voor afbraak verkocht en het jaar daarop gesloopt. Alleen de gedenksteen is bewaard gebleven. Ook de ongeveer 8 ha. grote boezem werd verkocht. De opbrengst werd gebruikt voor het financieren van het nieuwe gemaal dat in maart 1922 proef kon malen. De capaciteit was 52 m3 bij een oeverhoogte van 2.50 meter. Dit gemaal werd overbodig door de sluiting van de Pluimpot en het verleggen van de afwatering tijdens de herverkaveling naar het gemaal De Noord. Tijdens deze herverkaveling verdwenene ook de boezemkaden werd de brede watergang tussen het Stenepad en Sint-Maartensdijk evenals de Oostvest gedempt.

Bron:uit de Eendrachtbode van 09-04-1987, geschreven door toenmalige gemeente-archivaris J.P.B. Zuurdeeg.

Huidige situatie

Heeft u nog vragen of heeft u aanvullingen? Stuur een bericht.